Volgens de Hoge Raad is bij box 3-heffing voor iemand sprake van een individuele en buitensporige last als de box 3-heffing meer is dan het werkelijke rendement. Daarbij is ook het overige inkomen relevant. Van een buitensporige last is alleen sprake als iemand op zijn vermogen moet interen om de belasting te kunnen betalen.
Aan een vrouw waren voor 2016 en 2017 aanslagen IB/PVV opgelegd waarbij ook over box 3 was geheven. In 2016 genoot de vrouw € 1.761 uit het vermogen en moest € 1.543 box 3-heffing betalen. Voor 2017 had zij een opbrengst van € 1.244 en moest zij € 1.354 box 3-heffing betalen over haar vermogen.
Aanwijzing massaal bezwaarprocedure
De staatssecretaris heeft voor beide jaren de bezwaren tegen de box 3-heffing aangewezen als massaal bezwaar. Voor 2017 geldt de aanwijzing voor de rechtsvraag of de box 3-heffing op regelniveau strijdig is met art. 1 EP (de stelselvraag). Het bezwaar van de vrouw heeft zowel betrekking op deze stelselvraag als op de individuele vraag of de box 3-heffing leidt tot een buitensporige last.
HR: Hof had niet mogen beslissen op stelselvraag
Volgens de Hoge Raad heeft Hof Den Bosch ten onrechte geen splitsing van het bezwaar aangebracht. Het hof heeft ook ten onrechte de stelselvraag beantwoord. Het hof heeft bovendien de individuele vraag onjuist beantwoord. Bij de beoordeling of de box 3-heffing een individuele en buitensporige last oplevert, moet de rechter die heffing bezien in samenhang met de gehele financiële situatie van de vrouw. Daarbij moet ook in aanmerking worden genomen of zij een zodanig laag inkomen heeft dat zij op haar vermogen moet interen om de belasting te voldoen. Als de vrouw door de box 3-heffing inteert op haar vermogen, kan dat een aanwijzing zijn dat zij door die heffing wordt geconfronteerd met een individuele en buitensporige last.